Een hinderlijke onderbreking

Over de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog voor de Nederlandse Bridge Bond

Door Bob van de Velde

Een beschouwing naar aanleiding van het rapport van Pim Vaders, Ook bridgers kwamen niet terug (2025)

Zoals elk jaar heeft op 4 mei weer de jaarlijkse nationale herdenking van alle oorlogsslachtoffers plaatsgevonden. Naast deze herdenking worden jaarlijks door verschillende groepen uit de samenleving herdenkingen gehouden van de slachtoffers die in eigen kring vielen als gevolg van de Tweede Wereldoorlog. Zo worden in het Olympisch Stadion in Amsterdam door het in 2005 opgerichte Comité Nationale Sportherdenking de sporters en leden van sportorganisaties herdacht die de Tweede Wereldoorlog niet hebben overleefd. Elk jaar wordt hierbij aandacht geschonken aan een speciale tak van sport of aan de organisatie, doorgaans een bond, waarin de beoefenaren van de sport zich hebben verenigd.

Zo stond in 2023 de Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB) centraal. Uit het begeleidende programmaboek van de herdenking leren we dat 239 leden van de KNSB als gevolg van de oorlog zijn omgekomen; hun namen staan allemaal genoemd en uitgesplitst naar vereniging en per provincie. Het is echter niet de eerste maal dat is getracht hun namen te achterhalen en vast te houden. In het programmaboek wordt nadrukkelijk gewezen op het al in 1947 uitgegeven gedenkboek Partij verloren…; Gedenkboek ter herinnering aan de schakers in Nederland, die tijdens de bezetting heengingen. Het werd samengesteld door twee KNSB-prominenten, L.G. Eggink en W.A.T. Schelfhout. Hierin zijn de namen vaak ook met vermelding van enkele personalia of meer of minder uitgebreide biografische gegevens opgenomen.

De Koninklijke Nederlandse Dambond (KNDB) was de KNSB overigens nog een jaar voor. De bond publiceerde al in 1946 zijn gedenkboek Wat wij misten (1946) waarvan een deel van de ondertitel voor luidt : Een belangrijk gedeelte is gewijd aan de nagedachtenis van hen die na de bevrijding niet in onze gelederen terugkeerden. Ook hierin is direct na de oorlog getracht zo veel mogelijk namen van omgekomen dammers te achterhalen en vast te houden; zij worden genoemd per plaatsnaam van de verenigingen, per provincie en in afzonderlijke artikelen, en met meestal vermelding van enkele personalia of biografische gegevens, zoals ook de KNSB in zijn gedenkboek deed.

Wegverzwijgen

Een beschouwer van de geschiedenis van de Nederlandse Bridge Bond (NBB) zal het niet ontgaan zijn dat de ook toen al derde denksportbond van ons land heeft gezwegen en altijd is blijven zwijgen over het aantal leden dat evenmin de Tweede Wereldoorlog had overleefd. Hoe groot de omvang van dit aantal was, was echter niet bekend. Zwijgen is een zeer belastende erfenis van de verschrikkingen van deze oorlog. Dat getraumatiseerde slachtoffers die de verschrikkingen hadden overleefd, en wilden zwijgen over wat hen is aangedaan, is op zichzelf volkomen begrijpelijk, maar heeft wel gezorgd voor veel psychische problemen later, voor zowel henzelf, als hun naasten en de na hen komende generatie. Dat in wezen onpersoonlijke organisaties als bonden en verenigingen zwegen en bleven zwijgen, kan hiermee niet worden vergeleken want dit zwijgen mist zo’n verklaringsgrond van individuele trauma’s. Dan wordt zwijgen dus wegkijken, of eigenlijk wegverzwijgen. Dat dit in de denksportwereld geen uniek verschijnsel is, blijkt uit de beschrijving die de gezaghebbende schaakhistoricus Michael Ehn geeft van wat er in 1945 na 7 jaar Nazi-bewind van het ooit rijke Weense schaakleven is overgebleven:

“Misschien is het eigenlijke schandaal dat deze balans de eerste is die pas 80 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt opgemaakt. In Holland ontstond al twee jaar na de oorlog een werk waarin de schaakspelende slachtoffers van het nazi-regime herdacht werden, Partij verloren. In Oostenrijk bleef dit volkomen uit.” *).

Het zou verwonderlijk zijn geweest als het zwijgen van de Nederlandse Bridge Bond over de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, om niet te spreken over het uitblijven van een herdenking van hen, binnen het bestuur van de Stichting Herman Filarski niet ter sprake zou zijn gekomen. Behalve op de zorg voor de Nederlandse Bridge Collectie richt deze stichting zich immers ook op publicaties die de geschiedenis van het bridgespel in Nederland documenteren **). Toen in 2023 tijdens de Nationale Sportherdenking de KNSB opnieuw zijn leden herdacht die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen, was dit voor bestuurslid Pim Vaders aanleiding om zelf alsnog een onderzoek te beginnen naar de namen van de bij de NBB direct of indirect betrokken bridgespelers die in de oorlog het leven hadden gelaten.

De geschiedschrijver zwijgt

In zijn rapport Ook bridgers kwamen niet terug; Slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog ***) doet hij nauwgezet verslag van het onderzoek dat hij heeft verricht, en legt hij de resultaten van zijn bevindingen aan de Nederlandse bridgewereld voor. Die resultaten zijn nog steeds onthutsend: van de ruim 3000 leden van de Nederlandse Bridge Bond in 1940 heeft 12%, meer precies 362 leden, van wie 323 Joodse leden waren, de Tweede Wereldoorlog niet overleefd. Dat wil zeggen dat de ramp die de oorlog voor de bridgebond betekende, ongeveer zes maal zo groot was als voor de schaakbond die in 1940 ongeveer 10.000 leden telde van wie ongeveer 240 leden niet terugkeerden. De grootste verliezen werden in de drie grote steden geleden : Amsterdam 104, Den Haag 98 en Rotterdam 60 leden, tezamen 262 leden van het genoemde aantal van 362 leden landelijk. Van de 262 leden uit de grote steden waren 249 Joods.

Ongetwijfeld zullen direct na de oorlog en in de vele herdenkingen van de hierop volgende jaren vele leden van de NBB, lokaal, in hun vereniging of individueel, de slachtoffers in stilte hebben herdacht. Des te bevreemdender is het dat de NBB in de periode direct volgend op het einde van de oorlog over dit enorme verlies stilte heeft betracht en tot de dag van vandaag de slachtoffers onder de NBB-leden is blijven zwijgen.

Zwijgen deed in ieder geval ook de oud-voorzitter van de bond André Boekhorst in zijn boek Van smoking tot spijkerboek; 65 jaar bridge in Nederland (1995), dat min of meer wordt beschouwd als de formele vastlegging van de geschiedenis van de bond. Hierin wijdt hij aan de periode van de Tweede Wereldoorlog slechts éen hoofdstuk, Bridge tegen de verdrukking in, en het telt op 272 bladzijden van het hele boek slechts 7 bladzijden. Hierin bericht hij voornamelijk over de moeite die het kostte de bondsorganisatie draaiende te houden, en over de gedrevenheid waarmee, dus ‘tegen de verdrukking in’, bridge werd gespeeld. Verder sluit hij af met een soort rehabilitatie (met foto) van een prominente bridger om wie na de oorlog veel discussie ontstond.

Frits Goudsmit
Ernst Goudsmit

Over het stilzwijgende aftreden van Frits Goudsmit als hoofdredacteur van het bondsblad wordt gezegd dat hij in 1941 “verdween”, wat een eufemisme lijkt voor diens onderduiken als poging tot lijfsbehoud; hij werd opgevolgd door de hierboven bedoelde prominente bridger. Alleen aan het lot van Nederlands sterkste bridgespeler van voor de oorlog, Bolo Einhorn, omgekomen in kamp Mauthausen, wordt in een losse paragraaf kort aandacht besteed. Verder geen woord over de omgekomen NBB-leden noch over het lot dat in het bijzonder de Joodse leden van de NBB trof.

Bolo Einhorn

Het probleem van de politieke delinquenten

Is die hele Tweede Wereldoorlog dan haast onopgemerkt aan de NBB voorbijgegaan en hierdoor nauwelijks in de annalen van de bond vermeld? Nee, dat weer niet, want evenals andere sportbonden werd ook de NBB direct al in 1945 geconfronteerd met een bijzondere nasleep van de oorlog, namelijk het probleem van personen met wat toen zo heette ‘een oorlogsverleden’. Het betrof personen die zich aanmelden als nieuwe leden, personen die voormalige leden waren, en weer lid wilden worden, en personen die gewoon lid waren gebleven. Zij werden allemaal aangeduid als ‘politieke delinquenten’. Het ging om een breed spectrum van personen, lopend van mensen die zware politieke misdrijven hadden gepleegd of hiervan werden verdacht, tot mensen die ‘alleen maar’ lid van de Nationaal-Socialistische Beweging, dus NSB-er, waren geweest, maar verder weinig op hun kerfstok hadden of tenminste niet veel meer dan stilzwijgende steunverlening aan het nationaal-socialistische gedachtengoed zoals we dit anno 2025 zouden noemen.

Het probleem werd allengs nog groter toen ook ex-politieke delinquenten zich als lid aanmelden, dat wil zeggen mensen die inmiddels al veroordeeld waren en hun straf hadden ondergaan, en mensen wier zaak was geseponeerd, meestal bij gebrek aan bewijs. Zij wilden, begrijpelijk genoeg, maar uiteraard liefst zo geruisloos mogelijk, weer in de maatschappij worden opgenomen. Hoe moesten de verenigingen en hun overkoepelende organisaties zich tegenover ex-politieke delinquenten opstellen? Bovendien was er ook nog de aanzienlijke groep mensen van wie ‘iedereen’ of althans hun naaste omgeving meende te weten dat zij in de oorlog ‘fout’ waren geweest, maar die niet of nog niet voor een rechtbank ter verantwoording waren geroepen, of hiervoor waarschijnlijk nooit meer een oproep zouden ontvangen. Welke opstelling moest tegenover hen worden gekozen?

Principiële keuzes

Het probleem is immers duidelijk: je bent ooit lid geworden van een vereniging om je sport te beoefenen, niet om te worden geconfronteerd met clubgenoten, teamgenoten of, in competities, met tegenstanders die ex-politiek delinquent waren of als zodanig werden beschouwd. Dat gold al voor wie zich, terecht of niet, ‘goede’ Nederlanders voelden en niet wilden spelen tegen wie zij als landverraders beschouwden; vanzelfsprekend gold dit nog veel sterker voor mensen die familie en vrienden hadden verloren, die zelf slachtoffer van de oorlogsverschrikkingen waren, die van misdaden getuige waren geweest, die in het verzet hadden gezeten, of die om welke emotionele weerstand ook weigerden zulke confrontaties aan te gaan.

Wellicht nog meer dan bij fysieke sporten telt voor de denksporten dat bij vrijwel alle verenigingen door de aard van de onderlinge contacten het sociale verkeer tussen de leden een belangrijke en verbindende, in menige vereniging zelfs een dominante factor is in de beleving van het spelen van schaak, van dam of van bridge, en ook van het lid zijn van een schaak-, dam- of bridgevereniging. Noem deze factor desgewenst gezelligheid.

Het is intussen ook duidelijk dat het vinden van een oplossing van dit probleem beleid vergde van de bonden, en dat dit onderwerp vanwege voorzienbare conflicten niet kon worden overgelaten aan de besturen van de verenigingen of aan de leidinggevende functionarissen van districten. Voor de sportbonden waren er eigenlijk maar twee principiële oplossingen mogelijk: (ex-)politieke delinquenten categorisch toelaten of hen categorisch het lidmaatschap ontzeggen. Voor beide valt genoeg te zeggen, en ertegen ook, dus dat geen van beide oplossingen bevredigend was, verwondert niet, maar ze zouden in ieder geval wel een heldere bestuurlijke beleidslijn hebben geboden.

Categorisch weigeren zou ongetwijfeld problemen niet hebben voorkomen. Wat bij voorbeeld te doen met personen die na verloop van tijd niet werden vervolgd wegens gebrek aan bewijs, of die ongemoeid waren gebleven ofschoon hun omgeving wist dat zij NSB-lid waren geweest? Maar categorisch toelaten zou hebben kunnen leiden tot toestanden zoals in Oostenrijk waarover de aangehaalde Michael Ehn vermeldt dat het herdenkingstoernooi dat in 1947 ter nagedachtenis van de geëxecuteerde verzetsstrijder Michael Haas werd gehouden, werd gewonnen door … een voormalige Nazi-officier.

In de maag gesplitst

Het is de vraag of het toenmalige bestuur van de NBB er verstandig aan heeft gedaan voor een tussenoplossing te kiezen. Het besloot al direct in 1945 dat zij die later (ex-)politieke delinquenten zouden worden genoemd, niet mochten deelnemen aan de competities van de bond, echter, of zij lid mochten worden of blijven van verenigingen, dat werd dan weer aan de verenigingen zelf overgelaten. Deze ‘oplossing’ bleek het recept voor een langdurige discussie die deels in het bondblad werd gevoerd. Begrijpelijk, want nu werd de verenigingsbesturen en de ledenvergaderingen de moeilijke beslissing in de maag gesplitst: moesten zij iemand ‘met een oorlogsverleden’ toelaten of handhaven als lid, en hiermee automatisch ook als lid van de NBB, dan wel zo iemand als lid weigeren of royeren?

Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken hoezeer er bij de toelatingsbeslissingen die de verenigingen moesten nemen, onevenwichtigheden –laten we het zo maar noemen– ontstonden, evenals pijnlijke verschillen tussen verenigingen in hun benadering van deze problemen. Niettemin schrijft het bondsbestuur drie jaar later dat het ingenomen standpunt “practisch geen critiek (heeft) ontmoet”. Dat lijkt merkwaardig omdat het bestuur in éen adem door moest vaststellen dat “in verschillende bij de NBB aangesloten verenigingen zich omstandigheden (blijken) voor te doen, die het gewenst maken dat het bondsbestuur zich over deze kwestie opnieuw uitspreekt”. Dat uitspreken bleek slechts in te houden dat het bestuur “de ingestelde regels” onverkort handhaafde.

De gezelligheid

De twee gronden die het bestuur hiervoor aanvoert, lijken nogal ver te liggen van het gebruikelijke bestuursmandaat dat je bij een organisatie als een bridgebond zou verwachten: enerzijds, zegt het bondsbestuur, is de zwaarte van de gepleegde misdaden te groot om van vergeving sprake te laten zijn, en anderzijds is de bescherming nodig van de bondsleden die “direct of indirect slachtoffer zijn geweest”.  De zwaarte van de straf beoordeelt en bepaalt echter de rechter op grond van de wet en die bescherming blijkt nogal beperkt en selectief want die geldt alleen voor hen die spelen op het niveau van de bondscompetities. Waar die bescherming het meeste nodig en gewenst was, in de verenigingen, biedt de bond geen bescherming want de verenigingen moesten zelf nog steeds hun eigen toelatingsbeleid bepalen.

In een ingezonden brief wordt zelfs de troonrede van Koningin Juliana, de relatieve zwaarte van de straffen en het begrip rechts(on)gelijkheid erbij gehaald om voor een genuanceerder beleid te pleiten. Dat weer brengt Frits Goudsmit, hersteld in zijn functie van hoofdredacteur van het bondsblad, tot een felle tegenreactie. Die krijgt ook nog eens een ondersteunend naschrift van het bestuur mee, met de slotconclusie dat het bondsbestuur blijft “bij zijn mening [die inhoudt blijvende uitsluiting van de bondscompetities] dat het voor een ’gezellig’ samen zijn aan de bridgetafel gewoon nog te vroeg is”. Je zou dit haast demagogie kunnen noemen, want juist dat ‘gezellig samen zijn’ is een factor van betekenis op verenigingsniveau, en juist de verenigingen staan door dit beleid met lege handen. Competities worden daarentegen in de eerste plaats gespeeld om het winnen, om de eer, om krachten te meten, of desnoods om degradatie te voorkomen, maar niet primair voor de gezelligheid. De discussie over de toelating van ex-politieke delinquenten liep duidelijk uit de rails. Het lijkt erop dat deze groep personen de bestuurlijke aandacht heeft gekregen die de slachtoffers is onthouden. Zou dit er een verklaring voor kunnen zijn dat de slachtoffers zelf eerst naar de achtergrond zijn verdwenen en uiteindelijk helemaal onzichtbaar zijn geworden?

Onwaardig

De regeling wordt hierna nog eens opnieuw geformuleerd en heet nu de regeling Goudsmit-Bliek, en hiermee eindigt althans in het bondsblad de publieke discussie. Een gevolg van de regeling in de praktijk is bij voorbeeld dat de eerder genoemde prominente bridger die in de oorlogsjaren met kennelijke goedkeuring van de bezetter waarnemend redacteur van het bondsblad was, nooit in het Meesterklasseteam van zijn vereniging heeft gespeeld ofschoon hij gezien zijn speelsterkte hiervoor zeker in aanmerking kwam. Het zou een nader onderzoek verdienen, sinds kort mogelijk door het opengaan van de archieven, om te na te gaan of hem, gegeven de chaotische rechtspleging van na de oorlog, hiermee onrecht is gedaan, dan wel of zijn uitsluiting terecht berust op de strekking en bedoeling van de regeling van het bondsbestuur, hoe omstreden deze ook mag zijn geweest.

Hoe dan ook, de vele drukinkt die de bond over de kwestie van de (ex-)politieke delinquenten heeft laten vloeien, had waarschijnlijk kunnen worden voorkomen als het toenmalige bondsbestuur zich op het standpunt van de KNDB had gesteld. Dat verwoordde deze bond direct al in 1946 onomwonden en duidelijk in zijn eerder aangehaalde gedenkboek Wat wij misten. De eerder niet volledig aangehaalde ondertitel bevatte namelijk ook deze woorden: Het boek wordt niet ontwijd door eenige aandacht te besteden aan hen, die zich het lidmaatschap van den Nederl. Dambond onwaardig toonden”.

K-loos

Na de oorlog werd aan de Nederlandse Dambond het predicaat ‘koninklijk’ verleend en herkreeg de Nederlandse Schaakbond dit predicaat nadat hij van de bezetter ‘Koninklijk’ uit zijn naam had moeten schrappen. Hierdoor verdween ook de K in de letterafkorting van zijn naam (ironisch genoeg bleef toen de onbruikbare letterafkorting NSB over). Naar destijds verluidde, speelden bij het toekennen van deze predicaten de verliezen aan leden die bonden door de oorlog hadden getroffen, en de wijze waarop de omgekomen leden waren herdacht, een rol.

In de jaren 1960 ging, zeker onder topspelers, nog steeds de discussie verder over de kwestie van de (ex-)politieke delinquenten, en in het bijzonder over hun uitsluiting van deelname aan de nationale competities. Het verhaal deed zelfs de ronde, maar waarschijnlijk in beperkte kring, dat vanwege die kwestie de Nederlandse Bridge Bond die K zou zijn onthouden. Of het zwijgen over de oorlogsslachtoffers hierbij ook een rol zou hebben gespeeld, is niet duidelijk. Zulke geruchten zullen niet meer zijn te verifiëren, en bovendien zijn er andere en plausibelere gronden voor die veronderstelde onthouding denkbaar, zoals de jeugdige leeftijd van de in 1930 opgerichte bond – de KNSB is in 1882 opgericht en de KNDB in 1911. Tegenwoordig moet een organisatie ten minste 100 jaar oud zijn om voor het predicaat in aanmerking te komen. Ook lijkt niet onwaarschijnlijk dat de opvatting een rol heeft gespeeld dat bridge in wezen niet meer is dan een gokspel dat bij definitie niet koninklijk en niet christelijk is. Hoe dan ook, de NBB is tot op de dag van vandaag K-loos gebleven.

Ligt het aan het spel ?

In zijn slothoofdstuk stelt Pim Vaders de onvermijdelijke vraag aan de orde waarom er vlak na de oorlog binnen de NBB geen aandacht was voor de slachtoffers. Maar hoewel hij zelf het gehele materiaal als geen ander kan overzien, komt ook hij niet verder dan dat je naar het antwoord slechts kunt gissen. Niettemin zou een deel van de verklaring kunnen liggen in een min of meer terloopse zin in zijn voorafgaande samenvatting : “De oorlog werd vooral gezien als een hinderlijke onderbreking”.

Het verschil tussen de manier waarop de schakers en dammers hebben stilgestaan bij de slachtoffers die in hun rijen zijn gevallen, en de zwijgzaamheid hierover van de zijde van de bridgers zou een grond kunnen hebben in de aard van deze bordspelen.

Natuurlijk zou je hierover kunnen zeggen dat die aard verschilt van de aard van het bridgespel. Het beoefenen van hun spel en de sociale relatie die hierbij met hun directe tegenstander ontstaat, speelt bij schakers en dammers, generaliserend gesproken,  waarschijnlijk een andere en intensere rol in hun beleving en hierdoor in hun leven dan het samen met drie spelers deelnemen als bridgespeler aan een partij bridge of aan een bridgewedstrijd. Hetzelfde geldt het spelen in clubverband en per wedstrijdvorm of competitie tegen doorgaans een hele reeks van tegenstanders en niet zoals een schaker of dammer in een overeenkomstige tijdsduur tegen éen tegenstander per partij. Schaken en dammen tegen een tegenstander is zelfs in een huiselijke partij op zichzelf een intensief beleefde, relatief lang durende relatie met een andere persoon. Ook dan is in de kern de intensiteit van die relatie gericht op het winnen van de andere persoon, en dat leidt op zichzelf al tot een ander en meer individueel contact dan bij bridgepartijen en bridgewedstrijden.  Vergeet ook niet wat je van je tegenstander (en van jezelf…) leert kennen in de post-mortem-analyses na afloop van een dam- of schaakpartij!

Zou een gevolg hiervan kunnen zijn dat je als schaker of dammer in je club meer je tegenstanders met wie je één-op-één intens contact hebt gehad, mist als zij niet meer op de club verschijnen dan bij bridgers het geval is?  Zou hierin een verklaring kunnen liggen voor bridgers dat wat tijdens de oorlog gebeurde, eerder werd ervaren als een hinderlijke onderbreking van hun bridgeleven, en minder als een groeiend gemis als er uit hun bridgeomgeving bridgers wegvielen?                           

Nog geen traditie

Voeg hierbij dat schakers en dammers zich, al dan niet bewust, in een lange traditie voelen staan, en in Nederland al voor 1940 iconen hadden in schaakwereldkampioen Euwe en damwereldkampioen Springer, dan kunnen de beoefenaren gemakkelijk enig gevoel van verbondenheid ontwikkelen met de schaak- of damwereld. Deze genieten door die iconen ook nog een zeker nationaal maatschappelijk aanzien, en alleen al hierdoor zullen schakers en dammers zich op éen of andere manier eerder deel voelen uitmaken van hun eigen wereld of van hun eigen club.

Het huidige contractbridge is echter pas in 1925 ontstaan, en als één van de eerste bridgebonden in Europa werd de NBB in 1930 opgericht. De tien jaar tot het uitbreken van WO II is een te korte tijd om iets van zo’n traditie of van verbondenheid te doen ontstaan, ook al doordat naast het thuisbridge of het gezelligheidsbridge in sociëteiten waaruit het georganiseerde bridge is voortgekomen, het structuur biedende competitiebridge zich nog maar in de ontwikkelingsfase bevond. Dit alles wettigt misschien de veronderstelling dat schaken en dammen in de levens van de beoefenaren een andere plaats inneemt en tussen zijn beoefenaren een grotere onderlinge verbondenheid doet ontstaan dan het in veel opzichten toen nog vrijblijvender spelen van bridge. Mogelijk had hierdoor de bridgebond voor bridgespelers een minder grote betekenis, en maakte het tijdens de oorlogsjaren geleidelijk wegvallen van clubgenoten ook minder indruk. De gedwongen teruggang van het competitiebridge was weliswaar “hinderlijk”, maar zelfs “in de verdrukking” overkomelijk zoals blijkt uit de gedrevenheid om nog tot in 1943 georganiseerd te blijven bridgen zoals  Boekhorst die in zijn boek beschrijft.

Aandacht voor praktische problemen

Deze veronderstellingen zouden er althans gedeeltelijk een verklaring voor kunnen bieden dat in de bevrijde bridgewereld van de eerste jaren na de oorlog er nauwelijks behoefte werd gevoeld om stil te staan bij het verlies van de vele bridgers die slachtoffer van de oorlog werden, en dat er na die hinderlijke onderbreking van de oorlogsjaren liever meer energie werd gestoken om de het georganiseerde bridge weer op gang te krijgen. Dat paste ook in de sfeer van de wederopbouw van die jaren. Het zou ook kunnen zijn dat voor het bondsbestuur, dat ook vele bestuurders uit de bondsorganisatie, districten en verenigingen niet zag terugkeren, de omvang van de ramp die de bond had getroffen, eenvoudig te groot was om in volle omvang te beseffen, laat staan hiernaar te handelen en hiervoor een passende reactie te vinden. In plaats hiervan richtte het zich op herstel en opbouw en op praktische problemen, zoals onder meer blijkt uit het al in 1945 genomen besluit ten aanzien van de politieke delinquenten.

Toch wringt hier iets. In de bondscompetities deden teams en paren mee van de na de oorlog opgerichte Amsterdamse club W.O.C. of WOC die in de uitslagen en overzichten van standen uitsluitend met deze letterafkorting werd aangeduid. Maar achter deze letters ging de naam West Overschot Combinatie schuil, dus het ‘overschot’ van leden van de Bridgebond dat in het stadsdeel West na de oorlog nog in leven was. Uit de cijfers van het rapport van Pim Vaders weten we dat er van de Amsterdamse bridgebondleden 104 niet terugkeerden, en dat slechts éen van hen niet Joods was. De bridgers die uit West niet terugkeerden, waren allen Joods, de ‘overschietende’ leden dus ook. Zou er echt niemand in het toenmalige bondsbestuur zijn geweest die heeft beseft wat de volledige naam van W.O.C. betekende, of wat dat  schrijnende Overschot inhield ? Toch heeft ook dit signaal niet geleid tot een publieke reactie van de NBB, of tot aandacht voor de slachtoffers.

In openheid

Nu, een eeuw na het ontstaan van het contractbridge en bijna een eeuw na de oprichting van de NBB, zijn we langzamerhand in staat de geschiedenis van de NBB te overzien en te waarderen. Met een ledental van meer dan 66.000 leden waarmee de bond al sinds decennia de grootste denksportbond van het land is en tot de grootsten van de wereld behoort, met wereld- en Europese kampioenen, met verder een prominente positie in het mondiale bridge, een geoliede en professionele organisatie, een eigen bondsbureau waarin aan de dambond en aan de go-bond gastvrijheid wordt verleend, is nu dan toch ook iets van een traditie ontstaan die de verworvenheden koestert waarmee dit alles is bereikt. Hierin past dat in openheid kan worden teruggekeken op de eigen geschiedenis met inbegrip wat hierin niet tot voldoening stemt. Pim Vaders heeft, gedachtig het nu toch wel passende ‘noblesse oblige’, in zijn rapport het materiaal bijeengebracht dat nodig is om te beseffen wat na de Tweede Wereldoorlog is nagelaten. Laten we aannemen dat deze eerste stap noodzakelijk was om tot erkenning van dit feit te komen. Zijn rapport is vanzelfsprekend niet die erkenning zelf, en dus nog minder een vorm van herdenking, ook al lijkt het voorwoord van de bondsvoorzitter hier enigszins vanuit te gaan. Wel heeft het bondsbestuur besloten Ook bridgers kwamen niet terug als boek uit te geven. De verzorging en vormgeving ervan doen gelijkelijk recht aan het onderwerp en de inhoud. Er lijkt de bond dus nu niets meer in de weg te staan om de leden van de Nederlandse Bridge Bond die slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog zijn geworden, waardig te herdenken.

Amsterdam, 17 april 2025

Bob van de Velde

____________

*) Ehn, Michael. Trümmerlandschaften; Brüche und Kontinuitäten im Wiener Schachleben 1945. Berlin © 2024. In : Löffler, Stefan. Schachkalender 2025; Taschenkalender für Schachspieler 42(2025), pp. 74-98. Citaat op p.78.

**) De statutaire doelstelling van de Stichting Herman Filarski tot bevordering van de belangen van de Bridgecollectie Nederland luidt:

“De Stichting heeft ten doel het bevorderen van de instandhouding, uitbreiding en ondersteuning van de op bridge en aanverwante spellen gerichte collectie literatuur, archivalia en documentair materiaal, onder de naam : ”Bridgecollectie Nederland”, ook te noemen “BCN” […]”.

***) Vaders, Pim.  Ook bridgers kwamen niet terug; Slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Utrecht, Nieuwegein : Nederlandse Bridge Bond, Golazo Media © 2025; 84 p. ISBN 978-90-5472-496-4.

Ann. 1 : De titel is die van de band of van het omslag, want een titelpagina ontbreekt, evenals de pp. 1 en 2.

Ann. 2 : De in deze beschouwing vermelde gegevens uit de geschiedenis van de NBB zijn ontleend aan het rapport van Pim Vaders.

Bob van de Velde is voorzitter van de Stichting Herman Filarski, is ex-president van de internationale Chess Literature and History Society, en is vaste medewerker van IMP.

Holocaust Namenmonument