‘CvB baseert zich op verkeerde feiten’

Arnhem, 28 april 2016. Onlangs heeft de Commissie van Beroep, het hoogste beroepsorgaan van de Nederlandse Bridge Bond, Interbridge in het ongelijk gesteld. Het betrof een kwestie uit de districtshoofdklasse tussen de teams van ’t Onstein 6 en Interbridge 5. Nadat het Onstein team, met wereldster Jan Jansma in de gelederen, de onderlinge wedstrijd met maximale cijfers had verloren, deed de club een beroep op het begrip ‘kennelijke versterking’. Na wat gesteggel op lokaal en regionaal niveau kwam de zaak uiteindelijk voor bij de Commissie van Beroep. Deze stelde ’t Onstein in het gelijk met als zwaarwegend argument dat er wel degelijk sprake was van een kennelijke versterking omdat Interbridge in het treffen een paar had opgesteld dat bestond uit twee invallers uit een hogere klasse. De wedstrijd moet daarom overgespeeld.

Interbridge betwist de geldigheid van de uitspraak. Weliswaar deden de invallers mee, maar niet als paar. In een brief aan de CvB toont Interbridge aan dat de kernfeiten, waarop de commissie zich had gebaseerd, onjuist zijn en vraagt om herziening van de zaak. Een dergelijke uitkomst zou uniek zijn, omdat normaliter geen beroep meer mogelijk is tegen een uitspraak van de CvB.

Later
Inmiddels zijn er aanwijzingen dat de CvB haar vergissing erkent, maar de uitspraak niet zal wijzigen.

Een dag later
De CvB heeft inmiddels de uitspraak op 28 april herzien:
“Helaas was Interbridge niet vertegenwoordigd op de hoorzitting, dan was de CvB misschien niet van de verkeerde opstelling van de paren uitgegaan. Hoewel de weergegeven feiten in de oorspronkelijke uitspraak dus niet helemaal blijken te kloppen, blijft de inhoud van de beslissing staan. De CvB bedoelde te zeggen dat mócht er al twijfel bestaan of de invaller een kennelijke versterking is (maar de CvB twijfelde daar niet aan), dan is zij dit zéker wanneer er nóg een relatief sterke invaller meespeelt.”